Elektrofysiologisch onderzoek
Elektrofysiologisch onderzoek en ablatie
De klassieke hartonderzoeken zijn niet altijd in staat om ritme- en geleidingsstoornissen volledig in kaart te brengen. Om meer duidelijkheid te krijgen waar in het hart dit elektrische systeem ‘foutjes’ vertoont en hoe dit behandeld moet worden, kan het noodzakelijk zijn om de verschillende componenten van het systeem nauwkeuriger te bestuderen door middel van een elektrofysiologisch onderzoek (EFO). De noodzaak van een elektrofysiologisch onderzoek wordt bepaald door uw cardioloog, en kan onder andere overwogen worden in geval van palpitaties (hartkloppingen), syncope (onverklaard flauw vallen) en hartfalen (verminderde pompfunctie van het hart).
Het elektrofysiologisch onderzoek is een invasieve procedure die gebeurt in een hiervoor specifiek uitgeruste ruimte (hartcatheterisatie laboratorium). Via de bloedvaten in de lies worden meerdere katheters tot in het hart gebracht om de elektrische activiteit op de verschillende plaatsen in het hart zeer lokaal op te meten. Via deze katheters kan het hart ook gestimuleerd worden en zal getracht worden om ritmestoornissen uit te lokken. Eens de ritmestoornis is uitgelokt en de juiste natuur en locatie bepaald is, wordt bekeken wat de beste behandeling is. Die kan bestaan uit medicatie, maar het kan ook een ablatie zijn of implantatie van een pacemaker of defibrillator.
Sommige ritmestoornissen kunnen dus opgelost worden door middel van een ablatie. Hierbij wordt een abnormaal deel van geleidingssysteem weg ‘gebrand’: eens de juiste plaats van de ritmestoornis is bepaald, weet men waar de ‘fout’ in het geleidingssysteem zich bevindt. Door vervolgens op die plaats zeer lokaal het weefsel op te warmen, ontstaat een litteken waar geen elektrische prikkel meer over kan geleiden. Het opwarmen van dit weefsel, het eigenlijke branden of ableren, kan (beperkte) pijnklachten veroorzaken.
Een elektrofysiologisch onderzoek gebeurt in het Universitair Ziekenhuis van Antwerpen door één van de cardiologen van AZ KLINA. U wordt voor dit onderzoek opgenomen, ofwel de avond voor het onderzoek, of de ochtend van het onderzoek zelf. Aangezien het onderzoek via de liezen wordt uitgevoerd, is het aangewezen de liezen voor het onderzoek te scheren. Behandeling met betablokkers, verapamil of diltiazem moet minstens drie dagen op voorhand worden onderbroken. Uw cardioloog zal u inlichten of de behandeling met bloedverdunners verder gezet moet/mag worden. Het onderzoek gebeurt onder plaatselijke verdoving en na het onderzoek moet u enkele uren blijven liggen. U kan – afhankelijk van de resultaten van het onderzoek – meestal de dag nadien naar huis. Na dit onderzoek vermijdt u best zware inspanningen of het tillen van zware gewichten gedurende één week.
Pacemaker
Een pacemaker is een implanteerbaar toestel dat helpt om het hart te stimuleren op momenten dat het eigen hartritme dit onvoldoende doet. Meestal gaat het om te trage hartritmes, of in situatie waar het hartritme periodiek wegvalt.
De pacemaker wordt onder de huid geplaatst, onder het sleutelbeen. Dit gebeurt in de operatiekamer onder plaatselijke verdoving. Behandeling met vitamine K antagonisten (Marcoumar, Marevan of Sintrom) moet minstens vijf tot zeven dagen op voorhand gestopt worden en eventueel vervangen door onderhuidse injecties met bloedverdunners. Er worden één of meerdere draden via een bloedvat tot in het hart gebracht en verbonden met de pacemaker om het hart te kunnen stimuleren. Na de implantatie van een pacemaker, mag u de arm aan de kant van de pacemaker gedurende een tweetal dagen niet gebruiken. Er is ook een wettelijk bepaald rijverbod van één maand.
De pacemaker moet nadien regelmatig nagekeken worden. Dit gebeurt door middel van zesmaandelijkse controles op de raadpleging, waarvan u automatisch op de hoogte wordt gebracht middels een schrijven. Het controleren van de normale werking gebeurt met een computer en is niet pijnlijk. Het stelt uw cardioloog in staat om de werking van de pacemaker en draden na te kijken en te evalueren of de batterij niet vervangen moet worden.
Defibrillator
Een defibrillator is een implanteerbaar toestel dat in staat is om levensbedreigende ritmestoornissen in de kamer te corrigeren. Het gaat hierbij om te snelle hartritmes, waardoor de patiënt kan flauw vallen, of zelfs dood gaan. Elke defibrillator bevat automatisch ook een pacemakerfunctie die uw hart kan stimuleren als het te traag werkt. De noodzaak tot plaatsen van een defibrillator wordt bepaald door uw cardioloog.
De defibrillator wordt onder de huid geplaatst, gewoonlijk onder het linker sleutelbeen. Dit gebeurt in de een speciaal hiervoor uitgeruste ruimte (hartkatherisatie laboratorium) onder plaatselijke verdoving. Behandeling met vitamine K antagonisten (Marcoumar, Marevan of Sintrom) moet minstens vijf tot zeven dagen op voorhand gestopt worden en eventueel vervangen door onderhuidse injecties met bloedverdunners. Er worden één of meerdere draden via een bloedvat tot in het hart gebracht en verbonden met de defibrillator. Via deze draden (leads of elektroden) is de defibrillator in staat om het ritme van het hart te analyseren en te bepalen welke behandeling hij moet geven om een eventuele ritmestoornis te stoppen. De defibrillator kan, afhankelijk van het type ritmestoornis, trachten om de ritmestoornis op een zachte manier te stoppen, of door middel van een elektrische shock indien onmiddellijke correctie van de ritmestoornis noodzakelijk is.
Voor de plaatsing van de defibrillator wordt u daags voordien opgenomen in het Universitair Ziekenhuis van Antwerpen. Na de implantatie van een defibrillator, mag u de arm aan de kant van de defibrillator gedurende een tweetal dagen niet gebruiken. Er is ook een wettelijk bepaald rijverbod van één of drie maanden, afhankelijk van de reden waarom de defibrillator werd geplaatst. Uw cardioloog informeert u over de duur van uw rijverbod.
De defibrillator moet nadien regelmatig nagekeken worden. Dit gebeurt door middel van zesmaandelijkse controles op de raadpleging, waarvan u automatisch op de hoogte wordt gebracht middels een schrijven. Het controleren van de normale werking gebeurt met een computer en is niet pijnlijk. Het stelt de cardioloog in staat om de werking van de defibrillator en draden na te kijken en te evalueren of de batterij niet vervangen moet worden.
Wat moet u doen in geval van een shock? Indien u een shock gekregen hebt van uw defibrillator en u geen andere klachten hebt, neemt u het best de dag zelf (of tijdens weekend- en feestdagen eerstvolgende werkdag) contact op met secretariaat van de dienst hartziekten van AZ KLINA. U zal dan binnen enkele dagen op de raadpleging worden geëvalueerd. Krijgt u meer dan drie shocks op één dag, is het geadviseerd om naar de dienst spoedgevallen te komen.